Onderzoeksresultaten 2019

Onderzoeksresultaten 2019

Dakhoogte, valondergrond, dakrand en daktype
De meeste scholeksterpaartjes zijn waargenomen op een dakhoogte van 3 tot 15 meter met relatief vaak een (deels) stenen valondergrond. Dat is risicovol voor de kuikens als deze van het dak vallen, want dan is de kans op verwondingen groter. In veel gevallen (400 waargenomen paartjes) is een dakrand aanwezig op het dak, in zo’n 200 gevallen was geen dakrand aanwezig. Een dakrand kan ervoor zorgen dat de kuikens niet te snel van het dak af vallen. Als de ouders van het dak vliegen om voor de kuikens wormen van nabijgelegen veldjes of bermen te halen, willen de hongerige kuikens er vaak achter aan lopen, de rand van het dak houdt ze dan tegen. Een iets verhoogde dakrand kan dus nuttig zijn om de kuikens te laten overleven.

Ook de hoogte van de dakrand is relevant. Bij de meeste waargenomen paartjes was de dakrand tot 20 cm hoog (figuur 1). Een hoge dakrand kan zowel voor- als nadelen hebben. Een hoge dakrand, waar de kuikens niet overheen kunnen klimmen (>50 cm) heeft als gevolg dat de kuikens niet van het dak af zullen komen voordat ze vliegvlug zijn. Op de grond kunnen ze namelijk ten prooi vallen aan katten of bijvoorbeeld aangereden worden. Nadeel is echter dat de ouders ze ook minimaal de volle vier weken lang met voer moeten verzorgen. Zij moeten steeds naar een veldje of berm vliegen en wormen of emelten voor de jongen halen. Dat kost de ouders veel energie en vooral in de laatste zeer droge lentes is het extra zwaar voor de ouders om genoeg voedsel te vinden voor de jongen. Op de grond zouden de ouders de jongen naar een plek brengen waar voedsel beschikbaar is, zodat ze niet steeds heen en weer hoeven vliegen.

Figuur 1: Aanwezigheid en hoogte dakrand.

Daktype
De meeste door jullie waargenomen scholeksters zaten op een grinddak. Het lijkt erop dat ze heel graag op grind broeden, maar kiezen ze er echt bewust voor of heeft het er puur mee te maken dat er simpelweg veel platte daken met grind beschikbaar zijn? Dat gaat bachelor student Anna Wessel van de Radboud Universiteit Nijmegen dit seizoen onderzoeken. Haar bevindingen zullen we later dit jaar op de website publiceren.

Waargenomen kuikens en aantal observaties
De meeste observaties van scholeksters hebben plaatsgevonden terwijl ze jongen hadden. Kuikens zijn natuurlijk ook wat makkelijker waar te nemen dan ouders die op een nest met eieren zitten. Van meer dan 200 paartjes hebben we meerdere observaties gehad. Daar zijn we erg blij mee, want aan de hand van deze gegevens kunnen we iets gaan zeggen over het broedsucces van de scholeksters. Dit jaar willen we graag het aantal ingevoerde observaties per nestlocatie nog hoger hebben.

Figuur 2 laat zien dat er het vaakst donsjongen (pasgeboren kuikens) worden waargenomen. Daarna nemen de aantallen steeds verder af. Dit komt overeen met de overlevingstrend van de kuikens. Het is natuurlijk leuk om te zien dat er zo veel vliegvlugge kuikens worden waargenomen (kuikens die al kunnen vliegen). In agrarische gebieden is dit aantal tegenwoordig een stuk lager, dus dat laat goed zien waarom onze schollies steeds vaker de trek naar de stad maken voor hun broedseizoen.

Figuur 2: Aantal waargenomen kuikens in verschillende leeftijdsklassen.

We zien in de gegevens van 2019 dat het percentage kuikens dat op de grond wordt waargenomen logischerwijs behoorlijk toeneemt (tot rond de 70%) als de jongen ouder worden. Dit betekent dat de data goed weergeven wat er gebeurt en dus betrouwbaar lijken te zijn.

Figuur 3: Percentage waargenomen scholekster kuikens op de grond en op het dak per leeftijdsklasse. De waargenomen percentages zie je in de staafjes staan.